RECENSIE Volkskrant ★★★★ - Woensdag 01 april 2020
Tien acteurs staan op toneel, eerst nog strak in het gelid. Iemand roept: ‘Hallo?’ Een ander antwoordt: ‘Ik ben blind!’ Zo verspringt de plaag van zin tot zin, van mens op mens; besmettelijk en razendsnel. Een melkwitte waas ontneemt mensen het zicht, als het coronavirus grijpt de blindheid om zich heen. Het eerste slachtoffer wordt blind in zijn auto, daarna valt de man die hem wil helpen ten prooi. Dan de oogarts, diens patiënten, hun contacten. Alleen de vrouw van de arts blijft gespaard.
Slachtoffers vertellen beurtelings hun verhaal. Hun verbijsterde tekstregels grijpen in elkaar tot een griezelig pandemonium, dat overtuigend de dreiging van de plaag verbeeldt. De schok, het ongeloof, de ontkenning, de angst – ooit superieure fictie, inmiddels levensecht.
José Saramago’s roman De stad der blinden (1995) geniet hernieuwde aandacht. In 2008 werd die, niet al te best, verfilmd (‘een draak die maar niet dreigend of meeslepend wil worden’, vond de Volkskrant), maar in 2015 maakte regisseur Thibaud Delpeut er bij Theater Utrecht een indringende, beklemmende voorstelling van. Een registratie daarvan is tot vrijdag te zien op de site van het gezelschap.
Eerlijk: de toeschouwer dient te beschikken over enig doorzettingsvermogen. Delpeut creëert in de eerste scènes een surrealistisch spookhuis, met bevreemdende klanken, ongenadig stroboscopisch licht, angstaanjagende videobeelden en tergende erupties van lawaai. In de zaal was dat dwingend en onontkoombaar, op een scherm stoot het vooral af.
De vorm die Delpeut voor zijn voorstelling vond, geen rechttoe-rechtaantoneelstuk maar een gelaagde, multimediale installatie, laat zich bovendien moeilijk in beeld vangen. Er gebeurt veel tegelijk, met tien acteurs verspreid over een groot oppervlak, en op het voor- en achtertoneel, gescheiden door een gaasdoek. De toeschouwer in de zaal hield daarbij zelf nog wel het overzicht, maar een camera kan dat niet. Wat resteert is chaos. Maar hou vol, want de aanhouder wint.
Als snel na de uitbraak van de epidemie de slachtoffers door het leger in een oud ziekenhuis worden geïnterneerd – op ontsnapping staat de doodstraf, hier houdt de herkenbaarheid zo’n beetje op – komt er rust in de voorstelling. Nu zoomt de camera in op dat clubje hulpeloos scharrelende, erbarmelijke mensen, dat zich op een ziekenzaaltje moet zien te redden, met te weinig voedsel en een bewapend clubje klootzakken één zaal verderop. Daden van pijnlijk egoïsme en hartroerende solidariteit volgen elkaar snel op. Ja, het is razendsnel met ieder gevoel voor decorum gedaan, maar er is een restje menselijkheid: ze luisteren naar muziek, praten over kunst. Ze zoeken vergeving en troost.
Boek en voorstelling eindigen met hoop. De blinden weten zich te bevrijden uit hun gewelddadige interneringskamp en buiten blijven ze solidair. Verloren dwalen ze door de uitgestorven stad, tussen snippers beschaving en flarden taal, op zoek naar hulp, voedsel, een medicijn. Wanneer ze zich schoonwassen in de regen kunnen ze voor even weer mens zijn, kind zelfs, onschuldig en volmaakt. Kort daarop hervindt de eerste blinde zijn zicht. In tijden van crisis wordt een menswaardig bestaan moeizaam bevochten, tonen Saramago en Delpeut. Maar onmogelijk is het niet.