NRC **** - Woensdag 21 mei 2014
Door Ron Rijghard
Het toneelstuk Crave van De Utrechtse Spelen begint in het donker en meteen minutenlang aangehouden ijselijk geluid, een nauwelijks gevarieerde viooltoon. Als het voorbij is, zegt een vrouw: “Voor mij ben je dood.” Dan is het weer even stil. Vervolgens klinken er vier stemmen, van twee mannen, twee vrouwen. Soms reageren die stemmen op elkaar, soms lijken ze elkaars zinnen af te maken. Vaker spreken ze
schijnbaar willekeurig voor zich uit.
Als het licht aangaat, zien we de vier: een oudere man (Titus Muizelaar), een jonge man (Joost Bolt), een jonge blonde vrouw (Karina Smulders) en een jonge donkerharige vrouw (Astrid van Eck). Het duurt even, maar gaandeweg word je door de stemmen opgenomen. Doordat ze elkaar bijna naadloos opvolgen, alsof ze elkaar op de hielen zitten, creëren ze ritmische patronen – de golfbeweging van minimal music.
Hun zinnen zijn helder, maar er ontstaan alleen kortstondig logisch geordende gesprekken of anekdotes. De oudere man en de blonde vrouw zijn net als de andere
twee in een onmogelijke toenadering tot elkaar verwikkeld, zonder dat er een coherent verhaal uitte destilleren valt. We horen de muziek van sterke gemoedstoestanden, waarbij de taal symbiotisch wordt ingebed door de scherpe en dan weer zalvende tonen van het Rosa Ensemble.
“Ik heb nooit een man ontmoet die ik kan vertrouwen”, zegt de donkere vrouw. “Waarom houdt er niemand van mij zoals ik wil dat ervan mij gehouden wordt”, zegt de blonde vrouw. En: “Mijn lachen is een bel van wanhoop.”
De poëtische tekst (uit 1988) van de jonggestorven Sarah Kane is zwart, meedogenloos zwart. Uit al die losgeslagen zinnen stijgt moedeloosheid op, verdriet, de vergeefsheid en ontoereikendheid van menselijke relaties. Er is de suggestie van verkrachting, van incest. De gevoelswaarde is van een nagel die krast over een schoolbord. Bij deze vieringvan de taal om de taal past geen ingeleefd acteren. De emoties worden gesmoord. Regisseur Thibaud Delpeut houdt de acteurs kort, en knijpt net niet al het gevoel uit de manier van zeggen. Woorden zijn vaak als kogels, maar afgevuurd
met een pistool met geluidsdemper. Het resultaat ligt dichterbij een gesproken gedicht dan bij traditioneel theater.
De variatie komt van een plotseling geschreeuwde zin, of van opmerkingen die ook komisch op te vatten zijn. Soms schreeuwt er iemand, of ligt er iemand stuiptrekkend op bed. Zelfs als Muizelaar een langdurige en liefdevolle bede uitspreekt tegen de vrouw die hij begeert, lijkt hij zijn gepassioneerde zinnen eerder door te geven dan te belijden.
De dictie is als de mimiek en de blikken van Smulders, een radeloze vrouw die de capuchon van haar jas over haar hoofd trekt en langdurig leeg en verweesd voor zich uit staart. Alleen bij momenten lijkt zich iets door haar pijn heen te bijten, een herinnering, een flard begrip of bezinning.
De kracht van deze dwingende voorstelling is het durven balanceren op de rand van
abstractie en het gebrek aan verlossing. Want er is geen verlossing, volgens Kane, en dat wordt onontkoombaar voelbaar.
Bron: http://www.rosaensemble.nl/wp-content/uploads/2014/01/NRC_20140521_1_024_article2.pdf