Theaterkrant - Zondag 09 oktober 2022
door: Margriet Prinssen
Off stage wordt hij aangekondigd als een superster: ‘Dames en heren, en dan nu het moment waarop jullie allemaal zitten te wachten. Hier is hij dan: Saman Amini, de best geïntegreerde allochtoon aller tijden.’ In een wervelende en spetterende show laat Amini zien dat die titel enerzijds absoluut terecht is, maar dat er vooral ook de nodige vraagtekens bij te zetten zijn.
Na die enthousiaste aankondiging wordt hij door het premièrepubliek joelend en klappend ontvangen als een popster. Het getuigt van de nodige moed om je zelf zo te profileren in je eerste cabaretvoorstelling, maar vanaf het begin steelt Amini de show. Op Arabische muziek draait hij sexy met zijn heupen, om vrijwel zonder overgang net zo makkelijk en overtuigend te hossen op een carnavalskraker.
Als een volleerd cabaretier stelt hij de zaal de nodige vragen: ‘Voelen jullie je wel veilig?’ En: ‘Mag ik even wat zaallicht? Hoeveel allochtonen zitten er eigenlijk in de zaal? Hoeveel van jullie hebben witte vrienden? Echte vrienden? En andersom? Vingers graag!’ Het thema is duidelijk: sinds zijn komst naar Nederland als elfjarig jongetje is de met zijn familie uit Iran gevluchte Amini bezig om te integreren: ‘Ik wil honderd procent in jullie komen’, grapt hij. BGASM wil hij worden en nee, dat is geen Marokkaans of Turks en ook geen Farsi, het betekent: Best Geïntegreerde Allochtoon Sinds Maxima.
Amini heeft inmiddels zijn sporen verdiend met een aantal goed ontvangen voorstellingen waarin zijn leven als vluchteling en asielzoeker centraal stond, zoals Nobody Home (2014) A Seat at The Table (2016) en Samenloop van omstandigheden (2017).
Die laatste voorstelling was ook al een autobiografische solo met veel muziek. In Saman Amini’s Integratieplan afficheert hij zich nadrukkelijk als cabaretier en, al liggen de genres in elkaars verlengde, zo heel anders is de nieuwe voorstelling niet. Al was Samenloop van omstandigheden meer poëtisch en komt Amini nu in alle opzichten uit de cabaretkast: veel grappen, check; publieksparticipatie, check; anekdotes, afgewisseld met muzikale intermezzi, check.
Moeiteloos schakelt hij van zijn allereerste ervaringen in het azc naar de periode waarin hij als puber meedeed aan het tv-programma Puberruil; zijn onverwachte sprong van afwasser en patatbakker naar student aan de Toneelacademie Maastricht en zijn successen daarna. De grapdichtheid is hoog, de verhalen zijn even hilarisch als pijnlijk. Zoals wanneer hij met zijn familie na zes jaar azc eindelijk in een echt huis belandt en hij voor het eerst in de nieuwe omgeving op straat loopt. Het hondje van de buurman likt aan zijn benen en hij wil zo graag erbij horen dat hij het hondje terug gaat likken.
In vrijwel alle verhalen speelt het belang van taal een rol. Taal is alles, zegt hij meermaals. Hij is spijkerhard over zijn vader die na zestien jaar nog steeds geen verstaanbaar Nederlands spreekt en iets milder over zijn moeder die vooral van die lieve versprekingen maakt. Hij maakt gehakt van het boerendorp waarin hij belandt vanwege het programma Puberruil en het is dan even de vraag in hoeverre hijzelf als inmiddels goed opgeleide en goedgebekte Randstadbewoner zich niet schuldig maakt aan discriminatie van de plattelander. Heel erg geestig is het wel; hij is een uitstekend imitator. Hij zingt goed; er is voldoende afwisseling in de regie van Geert Lageveen (die met Floris van Delft ook zorgde voor tekstuele bijdragen) en zijn muzikale ‘brother’ Martin Verheesen zorgt voor zowel een stevige beat als voor gevoelige begeleiding.
Het decor (ontwerp: Dieuweke van Reij) is even simpel als doeltreffend: op het lege toneel staan fragiele lichtjes in verschillende hoogten: soms heeft hij het over zijn vader en dan gaat er een lampje branden op gelijke hoogte, soms heeft hij het over zijn kleine zusje en dan gaat een lichtje op kinderhoogte aan. Ze dienen ook om de mate van integratie aan te geven: hij begint bij nul, komt met veel pijn en moeite tot rond de dertig procent en pas veel later gaan bijna alle lampjes branden. Voor even dan.
Aan het eind komt de twijfel. Hij is nu wel geslaagd als BGSAM maar zal hij zich nu eigenlijk wel ooit echt thuis voelen in Nederland? Vroeger was hij zo verliefd op ons land, nu ziet hij vooral de tekortkomingen. Is hij nu wel ‘goed genoeg’ om er echt bij te horen? Is dat überhaupt mogelijk of gaat dat nog generaties duren? Het is een pijnlijke constatering, die alleen maar bijdraagt aan de kracht van deze voorstelling.