Theaterkrant - Dinsdag 23 april 2024
door Margriet Prinssen
In een even fysiek als intiem duet spelen Abke Haring en Jacob Derwig twee (ex)geliefden die elkaar opnieuw ontmoeten in het aangezicht van de dood. Onderliggende vraag: wat is het moment dat je je het meest levend voelde? Wat maakt voor jou het leven de moeite waard? Een voorstelling over sterven en afscheid nemen.
Panic Room is een voorstelling van Theater Utrecht, in regie van Floor Houwink ten Cate die ook, samen met Esther Duysker, de tekst schreef. Eerder maakten zij, ook samen met Abke Haring, het ontregelende familiedrama Sea of Silence. Houwink ten Cate is een productieve maker, met heel divers werk: van de electro-opera Merkel tot de One Man Show en Atropa, Tom Lanoyes bewerking van een aantal Griekse sleuteltragedies. Ze maakt deel uit van het artistiek team van Theater Utrecht, waar ze eerder Battlefield of Dreams maakte over abortus en fertiliteitstrajecten.
Wat haar voorstellingen verbindt, is een sterke stilering, engagement en een gevoel van urgentie. Dat geldt zeker ook voor Panic Room dat zich afspeelt op een vrijwel leeg toneel in de grote zaal. Twee keukenstoelen vormen de enige rekwisieten, afgezien van een videoscherm op de achterwand. Licht speelt een grote rol in de voorstelling: er wordt veel gewerkt met spots en met de afwisseling van lichte en donkere vlakken.
Het begint met een monoloog van Derwig, frontaal op de zaal gericht. De man vertelt over zijn diagnose: ‘Ja, daar lig je dan. Het is duidelijk, je gaat dood.’ In laconieke zinnen legt hij uit niet in zelfmedelijden te willen vervallen. Hij heeft zich teruggetrokken uit het leven in een bunker, ergens ver weg van de bewoonde wereld. Terugkijkend op zijn leven, vraagt hij zich af op welk moment hij het meest levend was.
Vanuit het donker zien we dan een enorme close-up van het gezicht van Abke Haring, liggend op de grond. Haar ogen schieten heen en weer, terwijl we geluiden horen van oorlog: schieten, geraas en gebonk, angstige kreten. Als ze opstaat, is ze plotseling bij de man in zijn bunker.
Wat volgt, is een duet tussen beide spelers die identiek gekleed zijn: hemd, broek, blote armen, blote voeten, hij in het wit, zij in het zwart. Afwisselend is de tekst heel concreet, waarbij zij op haar gemak is en hij vooral afhoudend en angstig, en dan weer heel poëtisch. Dat geldt ook voor de spelregie die switcht van realisme naar stilering.
De voorstelling is het sterkst wanneer het spel fysiek wordt. Fantastisch om te zien hoe zij elkaar te lijf gaan: Haring sjouwt met Derwig op haar rug, ze sleept hem aan zijn benen naar gebieden waar hij niet heen wil. Hij rent eindeloze rondjes om haar heen, een soort tikkertje zonder verlos. En af en toe is er niet alleen angst en verzet, maar ook toenadering, intimiteit, een herkennen van elkaars lichaam, erotiek en hunkering.
In korte scènes worden de twee tegenover elkaar gezet: het vrouwelijk personage werkt als oorlogscorrespondent: ‘Het is de plek waar ik me het meest levend voel’, zegt ze. Ze kan het eenvoudig niet verdragen om thuis te blijven, wetend dat er elders verschrikkelijke dingen gebeuren, zonder dat zij iets doet.
Ooit wilde hij graag kinderen met haar, zij wilde dat niet: ‘De wereld is te verdorven om kinderen te willen.’ Wat jammer is, is dat haar ‘drive’ wel duidelijk wordt, maar dat je die van het mannelijk personage alleen leert kennen door zijn ziekte (Derwig moet de hele tijd vreselijk hoesten en loopt kromgebogen van de pijn) en door zijn liefde voor haar. Zijn personage krijgt daardoor te weinig contouren.
In het stuk worden twee levensopvattingen tegenover elkaar gesteld, maar dat is niet helemaal overtuigend, ook of misschien juist omdat het mannelijk personage zo weinig is ingevuld (ironisch genoeg volgens de traditionele opvatting over vrouwelijkheid: lijdend aan liefde). De keuze tussen engagement tonen dan wel kiezen voor huiselijkheid en geborgenheid wordt hier als het allesbepalende dilemma geschetst. En natuurlijk, dat kan mensen verscheuren en ieder individu kent de worsteling om te kiezen voor privégeluk of om zich in te zetten voor anderen (en soms kan dat juist hetgene zijn waar iemand het meest ‘gelukkig’ van wordt…). De vraag is of dat, in het licht van het naderende einde van de een, nog steeds zo allesoverheersend belangrijk is.
De taal is beurtelings concreet en poëtisch. Is het een terugblik van de stervende man die in zijn laatste uren denkt aan zijn geliefde die hem heeft verlaten? In het schemergebied tussen droom en werkelijkheid, tussen herinnering en fantasie zien we hoe zij samen een reis maken naar het oorlogsgeweld waar zij levendig – een aantal mensen moest de zaal verlaten – verslag doet van de gruwelen daar.
Hier en daar dreigt de tekst clichématig te worden, bijvoorbeeld wanneer zij op reis gaan door ‘kale velden, langs de rand van het bos’, of wanneer de schrale troost wordt geformuleerd van hoe je na de dood ‘als bloem’ kunt voortleven. Ook het eind is nogal clichématig in het verbeelden van de (on)eindigheid of de hemel.
Dat neemt niet weg dat Panic Room een bij vlagen overweldigende ervaring is, met hartverscheurend mooie momenten, vooral waar het fysieke spel van de twee geweldige acteurs zowel hun wanhoop als de passie ongenadig mooi verbeeldt.
Bron: https://www.theaterkrant.nl/recensie/panic-room/theater-utrecht/