NRC Handelsblad ★★★★ -
Ontredderd ronddolen in de stad der blinden
Door Herien Wensink
Als ebola grijpt de blindheid om zich heen. Bij Jose Saramago is het witte waas dat mensen hun zicht ontneemt besmettelijk en razendsnel. De eerste blinde overvalt het in zijn auto, dan valt de man die hem wil helpen ten prooi. De oogarts, diens patienten, hun contacten. Alleen de vrouw van de arts blijft gespaard.
Thibaud Delpeut brengt Saramago’s roman De stad der blinden (1995) op toneel, en maakt daarbij een paar moedige regiekeuzes. Zo doet hij geen enkele poging de epidemie en het persoonlijke drama van de blinden realistisch of psychologisch invoelbaar weer te geven. De eerste scenes regisseert Delpeut als een surrealistisch hoorspel. Als de mensen een voor een met blindheid worden geslagen, verspringt de plaag van zin tot zin,
van mens op mens.
Tien acteurs staan op toneel, en profil, sereen en gestileerd. Steeds herhaalt iemand: hallo?” Verderop roept een ander: Ik ben blind “ Slachtoffers vertellen beurtelings hun verhaal. Hun verbijsterde tekstregels grijpen steeds sneller in elkaar tot een angstaanjagend pandemonium, dat overtuigend de dreiging van de plaag verbeeldt. Met behulp van video en geluidseffecten creeert Delpeut een beklemmend universum, zo consequent en dwingend dat het onontkoombaar wordt. Knap omzeilt hij daarbij de valkuil van boekbewerkingen op toneel.
De acteurs in Stad der blinden wisselen virtuoos tussen speeltekst en literaire verteltekst, maar de nadruk, en hun kracht, ligt duidelijk bij de laatste. Delpeut lijkt niet al te veel aandacht te hebben besteed aan spelregie, en de kwaliteit van de cast wisselt sterk. Maar dat geeft niet, want het klopt bij Saramago’s humanistische onderzoek. In zijn boek gaat het niet om individuen; de personages zijn archetypes, ze vertegenwoordigen verschillende eigenschappen van de mens om inzicht te geven in existentiële levensvragen. Wie zijn we, zonder ons uiterlijk, of besef van ‘zelf’? Moet je jezelf in de spiegel kunnen zien om te weten wie je bent?
Saramago ontleedt de mens met al diens opsmuk tot zijn essentie. Wat overblijft, aan menselijkheid en beschaving, is de vraag. Het antwoord laat zich raden: het laagje vernis van de beschaving is dun. Maar dat cliche stoort niet, omdat Delpeut het overtuigend en met erbarmen laat zien. Als de blinden worden geïnterneerd, is hun ontreddering totaal. Ze scharrelen, struikelen en vallen, nietig en hulpeloos. Het is
razendsnel met ieder gevoel voor decorum gedaan. Maar er is een restje menselijkheid: ze luisteren naar muziek, praten over kunst. Ze zoeken troost en vergeving. En wij bekijken hen, in de woorden van de doktersvrouw, als reddeloze organismen door een microscoop. Klinisch, maar zeker niet zonder mededogen. Deze vrouw, zieneres en heilige, wordt belichaamd door twee actrices. Wendell Jaspers speelt haar, achter een gaasdoek, temidden van de blinden. Voor het doek onthult Karina Smulders haar gevoelens en gedachten.
Bij Saramago is de vrouw enigmatisch: waarom blijft zij als enige zien? Delpeut suggereert dat dat is omdat zij al zag: huizenhoog projecteert hij de wijd opengesperde ogen van Smulders op het doek, doorsneden met gruwelijke beelden van bloed, wanhoop en dood. Zij zag al wie de mens echt is. De anderen, met hun hypocriete
moraal en op vertoon gebaseerde zelfbeeld, waren ziende blind. Als de groep ontsnapt uit het gewelddadige interneringskamp stript Delpeut de ruimte kaal. Verloren dwalen de blinden door de stad, tussen
snippers beschaving en flarden taal.
Ontroerend is het moment waarop ze zich wassen in de regen en even weer mens, zelfs kind, kunnen zijn. Kort daarop hervindt de eerste blinde zijn zicht, en de anderen volgen. Een menswaardig bestaan wordt moeizaam bevochten, dat is wat Saramago en Delpeut laten zien. Maar het kan, door elkaar te helpen, te zorgen, door lief te hebben. Dat lukt de groep, dankzij de doktersvrouw. Zij voert de mens terug naar zijn waardigheid, maar
verliest daarbij wel zichzelf.