Theaterkrant - Donderdag 28 mei 2015
Van het één op het andere moment wordt een taxichauffeur blind. Een toevallige passant – die even later zijn auto steelt – brengt hem naar een oogarts. Met zijn ogen blijkt niets aan de hand. Niet veel later worden ook de oogarts en de autodief blind. De blindheid verspreidt zich als een epidemie door de stad en de bestuurders reageren adequaat: iedereen die blind is of blind dreigt te worden wordt in quarantaine geplaatst.
In deze wat verhalende openingsscène moet snel een hoop informatie worden verstrekt. Thibaud Delpeut regisseert dit strak, ritmisch, alsof hij een soundscape componeert. De acteurs (we tellen er maar liefst tien) lopen kriskras over het voortoneel en nemen ons vol tempo mee in het verhaal – we voelen de zinderende drukte van een chaotische stad.
Na deze veelbelovende opening volgt de lange, uitgerekte quarantaine: strak vormgegeven door scenograaf Roel van Berckelaer. Het verhaal voltrekt zich achter een doorzichtig doek – waarop ook videobeelden worden geprojecteerd. De isolatie blijft hierdoor steeds voelbaar, de beklemming wordt tastbaar. Qua beeld heel sterk, theatraal wel lastig. De toenaderingen, de intimiteiten, de angsten; het blijft allemaal wel erg op afstand.
Het verhaal wordt verteld vanuit de vrouw van de oogarts: de enige in het gezelschap die pretendeert blind te zijn om bij haar man te blijven. Deze rol wordt gedubbeld door Karina Smulders en Wendell Jaspers. In de eerste helft speelt Jaspers de scènes en zit Smulders op het voortoneel, aan onze kant van het doorzichtige doek – als verteller en observator van zichzelf. Haar ogen worden regelmatig op het grote doek geprojecteerd. Maar haar afstandelijke manier van vertellen, half achter een camera verscholen, weet de afstand tussen de scène en het publiek maar zelden te slechten.
Lange tijd is de vrouw van de oogarts het geweten, de redelijkheid. Maar in een wereld van blindheid wordt zien uiteindelijk een last – en blijkt ook zij in staat tot gruwelijkheden waartoe ze zichzelf nooit in staat achtte. Dan wisselen Smulders en Jaspers van perspectief: waarschijnlijk omdat het personage zich vanaf dat moment als iemand anders ziet. Maar echte dramatische consequenties lijkt deze transformatie niet te hebben.
De dynamiek en de flair van de openingssequentie staan in schril contrast met de rest van de voorstelling. De quarantaine sleept, en doet nauwelijks beroep op de verbeelding van het publiek. Een aantal plotwendingen uit het boek worden keurig behandeld en het verhaal voltrekt zich zonder echte spannende, theatrale vondsten of meeslepende karakterontwikkelingen.
Als de groep hun gevangenis uitbreekt volgt weliswaar een spectaculaire decorwisseling, maar vanaf dat moment lijkt Delpeut ineens haast te hebben en wordt er door de afwikkeling van het verhaal heen geraasd – vooral verwarring zaaiend over wat er nu precies gebeurt.
Stijn Devillé bewerkte het boek van José Saramago voor toneel. Hij focuste daarbij erg op de gewelddadige, gruwelijke kant waarin men zich ontpopt. Daarmee legt hij een nietsontziende ontwikkeling van moreel verval bloot, met nauwelijks ruimte voor nuance of tegenkleur. Pas in de laatste scène laat hij zien dat het wegvallen van het visuele ook iets moois heeft, als het een oude man en een jong meisje bij elkaar brengt – die elkaar anders nooit hadden gevonden. Dat het gebrek aan het eerste, visuele oordeel ook bijzondere vriendschappen op kan leveren, is een actuele kanttekening bij dit verhaal – en wordt op de valreep in een kleine, intieme scène mooi verbeeld.
Deze eerste productie van Theater Utrecht (voorheen: De Utrechtse Spelen) is al met al een wat slepende voorstelling geworden, die weinig inzoomt op de kleine emotie. Delpeut neemt grote theatrale risico’s die lang niet altijd goed uitpakken en soms onnodig afstand creëren.
Voor deze voorstelling werkte Delpeut nauw samen met het Media- & Performance Laboratory van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Videodesigner Arjen Klerkx ontwierp videosequenties – gebaseerd op de belevingswereld van een blind iemand die ooit heeft kunnen zien. Dit valt krachtig samen als de personages elkaar – in een spaarzaam moment van toenadering – vinden in herinneringen aan schilderijen. Fragmenten van verschillende werken komen voorbij: het grote geheel vervaagd, maar willekeurige details blijven op je netvlies gebrand.
Net zoals je soms hele gezichten niet meer voor de geest kan halen, maar nog wel iemands ogen. Zou dat de ervaring van blindheid zijn: een belevingswereld zonder het grote geheel, die uitsluitend bestaat uit details?