De Groene Amsterdammer (27 okt 2016) -
TONEEL Westkaai
door Loek Zonneveld
deel 1 Open wonden
Als een dichtende engel is hij door de steden gegaan en naar de onderwerelden afgereisd. Hij stierf jong, aan aids. Bernhard-Marie Koltès (1948-1989) liet een klein, kostbaar oeuvre na, toneel-teksten als open wonden, kerven in de huid van een generatie die in de jaren tachtig het leven in de banlieues zag verruwen.
Koltès reisde de woede-sporen achterna van Algerijnen en andere Noord-Afrikanen die in het Westen werden veracht, als ‘die Arabieren’, en die door hun thuislanders werden beschouwd als geassimileerde verraders. Er ontstonden aan de rafelranden van de Franse metropolen lege en duistere gebieden waar je weg moest blijven. Of waar je moest onderhandelen wanneer je binnen mocht komen. Er wordt veel onderhandeld in de toneelteksten van Koltès. Zijn stuk Westkaai (1985), nu te zien in een wonderschone voorstelling bij Theater Utrecht, speelt in het onder water gelopen territorium van holbewoners die hier nooit meer weg komen. Het gezin bestaat uit de klagerige moeder, een bittere en agressieve vader, de naar een toekomst, welke dan ook, klauwende zoon, en een naar liefde hunkerende puberdochter, met in het kielzog haar naar seks hengelende vriendje.
Er komt een suïcidale zakenman langs, op de vlucht voor banken en kapitaal, en meteen neemt het overleven van de sterkeren onder de zwakken zijn loop. Niemand lijkt hier iemand het licht in de ogen te gunnen. Er struint een geheimzinnige vreemdeling rond die wordt ‘gekroond’ tot zwarte wraakengel. De agressie laait op als heidevuur in een zomerbries. Het is een ongemakkelijk, donker en boosaardig stuk. Met soms een lichte ondertoon. Neem het tweegesprek tussen de nuchtere jongen Fak en het van liefdesverlangens sidderende meisje Claire. Een dialoog van een vreemd soort ontroering (vertaling: Frans van Woerden):
Fak Als je nog klein bent, kan je niet heel precies weten waarom ik wil dat we met z’n tweeën daarin gaan, en als je precies zou weten waarom we daarin zouden gaan, ben je zo klein nog niet.
Maak niet zo’n kouwe drukte, ga daarin en klaar uit.
Claire Misschien dat ik ’t niet helemaal precies weet omdat ik nog een heel klein beetje klein ben, maar ik weet zeker dat ’t niet heel erg fijne dingen zijn omdat mijn broer me een pak slaag zou geven als ie me nu zag met jou.
Fak Hoe kan jij nou zeggen van die dingen dat ze niet erg fijn zijn, als je helemaal niet weet hoe ’t is?
Claire Ik weet misschien niet hoe ’t is omdat ik klein ben, maar ’t is niet omdat ik nog een heel klein beetje klein ben dat jij me van alles wijs kunt maken en dat ik dat slik. Fak (Bram Gerrits) is een doorzichtige verschijning met hoogblonde, gevlochten haardos en onderkoeld zangerige stem. Claire (Claire Bender) lijkt zichzelf hier zowel af te schermen als te ontwapenen. Ze grasduint gretig in een taal die ze nog volop aan het uitvinden is. De voorstelling schiet buiten adem langs sterke scènes als deze.
deel 2 Ik ben het zat om oud te zijn
Er komt een dans voor in de voorstelling Westkaai door Theater Utrecht (regie: Thibaud Delpeut). Die dans, of eigenlijk is het een woest en wild bewegen door heel de kale ruimte heen, zit ergens op driekwart van de avond. Op een moment dat je als toeschouwer ieder besef van tijd allang kwijt bent gespeeld. De duistere vreemdeling Abad, de mens met de zwijgende aanwezigheid van een orkaan (een sterke rol van André Dongelmans), doet een absurd soort krijgsdans, met een kalasjnikov. Dat wapen en die dans zijn een signaal. Iedereen doet in deze wildernis tot dat moment zijn best om een uitweg te vinden uit dit doodlopend territorium. Vanaf deze dans grijpt iedereen in het woelen om verandering naar precies de geweldsmiddelen die ze probeerden te ontvluchten toen ze ooit hierheen kwamen. Dat is waar de poëzie van Bernard-Marie Koltès veel over vertelt: ruilhandel in radeloosheid. Almaar beweren dat je vecht voor het licht aan het eind van de tunnel, dat je zoekt naar een kosmische vriendelijkheid, maar daarbij de onvriendelijkste middelen inzet die te verzinnen zijn. Het is Koltès’ wanhopige spagaat. Wanneer de vertrapte oorlogsveteraan Rodolfe (Titus Muizelaar) zegt ‘Ik ben het zat om oud te zijn’ is het alsof hij in één zwiep de geschiedenis weggooit. Niet zijn geschiedenis, maar de geschiedenis. Maar wat dan? Wat blijft er dan over? Het antwoord is een schreeuw. Hij krijgt het in de ademberovende slotscène van zijn zoon, Charles (Joost Bolt): ‘Wat verwacht je dan nog? Ik kijk naar jou en ik zie dat je bijna niet meer kunt lopen, dat het leven je heeft gebroken. Ik bewonder de sterke, autoritaire man, de man van dertig die nog om je heen hangt als een schaduw die ik me vaag herinner, maar het is een schaduw. Wat er werkelijk staat is een oude, in stukken gebroken man die nooit meer aan elkaar kan worden gelijmd. Terwijl ik, kijk eens naar mij, ik lig nog niet aan stukken, bij mij hangt de oude dag als een schaduw om me heen, maar de realiteit staat nog steeds overeind. Jou kunnen ze geen kwaad meer doen. Jij hebt makkelijk praten. Wat maakt het uit dat jij nooit een auto zal besturen, wat maakt het uit om nooit meer een vrouw te neuken. Dat kunnen ze jou niet meer afnemen, want je kunt dat toch allemaal toch niet meer. Maar mij, mij kunnen ze nog wel kwaad doen. En als de toekomst medelijden heeft met ouden van dagen door deze te vergeten, dan kunnen ouden van dagen ook wel eens medelijden hebben met iemand op wie de toekomst loert als een vijand.’ Hoop en troost liggen in Koltès’ werk bij de meest hopelozen. Dat is een paradox om goed over na te denken, en daar bieden Koltès en de enscenering van Thibaud Delpeut je alle ruimte toe. En zeker, ja, die paradox is onverteerbaar en meedogenloos. Maar ik schreef al eerder dat de toneelvertelling die Westkaai heet verre van gemakkelijk toneel is. Als je bereid bent je te openen voor haar poëzie, krijg je er veel, zeer voor terug.